|
De illusie van gelijkheid
In september 1994 wilde de Amerikaanse president Bill Clinton het kleine Haïti, waar iets meer dan acht miljoen mensen wonen, binnenvallen om er een modern democratie te vestigen. Het grote voorbeeld was natuurlijk een ‘westers’ parlement met intellectuele vertegenwoordigers, maar is dat eigenlijk wel mogelijk in kleine arme landen?
Het is ons volkomen normaal om genoeg representatieve parlementariërs te vinden om plaats te nemen in ons systeem van volksvertegenwoordiging. Er zijn namelijk veel hoogopgeleide en bekwame bestuurders nodig om dit systeem goed te laten functioneren. In ontwikkelde landen zijn er meestal goed uitgewerkte onderwijssystemen beschikbaar, waardoor er genoeg opgeleide mensen zijn die de functies van functionarissen, ambtenaren, volksvertegenwoordigers en ministers kunnen vervullen.
In landen waar dit niet vanzelfsprekend is, ontstaan er problemen. Mensen die niet genoeg ervaring hebben, niet de juiste opleiding hebben gevolgd en niet weten hoe ze met macht moeten omgaan, worden zo aangesteld voor functies waar ze eigenlijk niet voor bestemd zijn. Zo kon in Haïti het van buitenaf ingevoerde systeem niet lang bestaan, simpelweg omdat er niet genoeg hoogopgeleide mensen waren die het op een adequate manier konden laten werken. Het idee van de Verenigde Staten van Amerika om met geweld een nieuw systeem, in dit geval parlementaire democratie, in te voeren, waardoor opeens alle problemen in Haïti opgelost zouden worden, lijkt dan ook zeer kortzichtig te zijn.
In de Verenigde Staten van Amerika is het nu eenmaal normaal om duizenden ambtenaren en functionarissen te vinden ten midden van enkele honderden miljoenen inwoners. In het arme Haïti, het armste land van het westelijk halfrond, is dit flink wat moeilijker. Zo zijn er veel minder inwoners (te weten ongeveer acht miljoen), te weinig onderwijs en te slecht onderwijs. Doordat er weinig inwoners zijn, zijn er relatief minder mensen die bovengemiddeld presteren op het gebied van intellect. Aan de andere kant zijn er kwalitatief en kwantitatief te weinig onderwijsinstellingen, die vaak ook nog eens bar slecht zijn, waardoor er ook procentueel minder mensen zijn die de eerdergenoemde functies aankunnen.
Wat na Haïti is geprobeerd in Afghanistan en Irak is het verschijnsel van buitenlandse functionarissen, al dan niet etnische vluchtelingen die eerder uit hun moederland waren gevlucht, die de functies bekleedden. Ook dit bleek echter niet te werken. Deels omdat de buitenlandse ambtenaren politiek andere ideeën erop na hielden, ze waren tenslotte gevlucht om hun politieke voorkeur en koesterden nu toch een zekere wrok. Dit nog naast het feit dat ze na jarenlange afwezigheid de binnenlandse situatie niet meer naar werkelijkheid konden inschatten. Aan de andere kant konden deze buitenlandse ambtenaren de macht niet eeuwig in handen houden, omdat het volk ze als ‘bezetters’ beschouwde. Echter, het onderwijssysteem dat een nieuwe generatie moest voortproduceren, begon vrijwel vanaf een nulpunt. Hierdoor moesten er eerst leraren opgeleid worden die vervolgens weer studenten konden opleiden. Dit proces vergt vooral veel tijd.
Het eigenlijke proces is dan ook niet het met geweld introduceren van een nieuw politiek bestel, maar bedenken dat niet elk land op dit moment gelijk staat. Sommige landen zijn qua ontwikkeling achtergesteld aan anderen en weer anderen hebben een voorsprong. Nu is het daardoor fout om te stellen dat alle landen op dit moment gelijk zijn en dus klaar om het nieuwe systeem te ontvangen uit handen van ‘westerse ontwikkelde landen’. Deze redenatie klopt natuurlijk niet, sommige landen staan vooral qua onderwijs achter waardoor onderwijs van onschatbare waarde blijkt. Het is nog moeilijker als het land ook nog relatief klein is, grote landen met een grote bevolking hebben namelijk meer kans om geschikte kandidaten te vinden voor het besturingssysteem. Het is ook geen mysterie waarom de grootmachten in de geschiedenis ook qua oppervlakte en inwonersaantal altijd het grootst waren.
Dit is niet het geval in een land als Haïti waar er niet eens genoeg kandidaten zijn voor zoiets simpels als een ministerspost, waardoor deze bezet worden door rijke machtshebbers die uit zijn op de consolidatie van hun eigen individuele macht. Dit wordt niet genoeg meegewogen in de westerse landen, omdat zij de illusie willen behouden dat de burgers van elk land in beginsel gelijk zijn. Nogmaals; de burgers van elk land zijn niet gelijk en delen niet een gemeenschappelijke situatie. Het gelijkheidsbeginsel slaat simpelweg op de rechten van elk mens, ongeacht etniciteit en/of stand, om de meest primaire basiselementen te bemachtigen. Onderwijs is daar één van. Elk land heeft een unieke startpositie en heeft daarom unieke hulp nodig. Deze hulp bestaat vooral uit het realiseren van geschikt onderwijs voor de inwoners, waardoor ze zelf hun draai kunnen vinden in het internationale statenstelsel van het wereldsysteem. Het introduceren van bestaande (buitenlandse) systemen, zoals in het geval van de Verenigde Staten van Amerika en Haïti, werkt simpelweg niet. Elk land is namelijk uniek en verdient ook een eigen individueel pad. Het gelijkheidsbeginsel slaat dus niet op de startpositie of zelfs het te opereren bestuurssysteem, maar op het recht dat elk land heeft om een eigen, uniek bestuurssysteem te ontwikkelen waarbij de burgers hun stem kunnen doen gelden. Vanuit westers oogpunt zou het enige mogelijke een parlementaire democratie kunnen zijn, dit zou mogelijk zijn door die landen te helpen met het opzetten van een onderwijssysteem. Het onderwijssysteem werkt namelijk op de lange termijn en het met geweld opdringen van een bestuurssysteem slechts op de korte termijn.
Armand Sağ
8 juni 2009
© Armand Sağ 2009
|